Samenvatting
Na grote orthopedische operaties, met name plaatsing van knie- en heupprothesen, neemt het risico op veneuze trombose en embolie toe. Daarom krijgen patiënten die een knie- of heupvervangende operatie ondergaan in het algemeen preventief een behandeling met een antistollingsmiddel. Hiervoor gebruikt men ‘low molecular weight heparin (laagmoleculairgewichtheparine)’ (LMWH), fondaparinux (een synthetisch pentasacharide) en ook vitamine-K-antagonisten. Sinds enkele jaren zijn voor deze profylactische behandeling ook drie nieuwe orale anticoagulantia (NOAC’s) beschikbaar.
Atriumfibrilleren (ook boezemfibrilleren genoemd) is een van de supraventriculaire ritmestoornissen. Atriumfibrilleren komt veel voor, met name bij oudere mensen. Deze ritmestoornis gaat gepaard met verschillende problemen, waaronder een sterk verhoogde kans op een cardiovasculair accident (CVA). Ter voorkoming van een CVA past men orale anticoagulantia toe of trombocytenaggregatieremmers, waardoor het risico op een trombo-embolische complicatie afneemt, maar de kans op een bloeding toeneemt. Bij de keuze tussen orale anticoagulantia en trombocytenaggregatieremmers is de leeftijd van de patiënt een belangrijke factor.
De afgelopen jaren zijn verschillende nieuwe anticoagulantia beschikbaar gekomen met een meer specifiek aangrijpingspunt dan de vitamine-K-antagonisten, die de biosynthese van de stollingsfactoren II, VII, IX en X remmen. Dit zijn de hiervoor genoemde NOAC’s.
In deze nascholing komen deze nieuwe middelen en hun toepassing bij de preventie van trombose en embolie na heup- of knievervangende operaties en bij atriumfibrilleren aan de orde. Deze NOAC’s zijn pas onlangs ook geregistreerd voor de toepassing bij atriumfibrilleren; de nadruk in deze nascholing ligt op (hun toepassing bij) deze indicatie.
Accreditatie
Deze nascholing is voor farmaceutisch consulenten voor 4 nascholingsuren geaccrediteerd (ID164564-162785).
Inhoud
BLOK A Atriumfibrilleren en behandeling en preventie van trombose
A1 Verschillende supraventriculaire ritmestoornissen
A2 Behandeling van atriumfibrilleren
A3 Preventie trombose en embolie en behandeling acute trombose
BLOK B Nieuwe antitrombotica - werkingsmechanisme en klinische gegevens
B1 De nieuwe antitrombotica en hun werkingsmechanisme
B2 Resultaten van klinisch onderzoek naar nieuwe antitrombotica bij atriumfibrilleren
B3 Nieuwe antitrombotica versus de andere antistollingsmiddelen bij atriumfibrilleren
Actie en verantwoording
Literatuur
Nadere bespreking van vragen en casuïstiek
Opdrachtblad ‘Invoering in de apotheek’
Farmaceutische patiëntenzorg (FPZ)
Afsluitende toets
Auteur
Ad Sitsen studeerde farmacie en geneeskunde te Utrecht. Hij behaalde het apothekersdiploma in 1972 en het artsdiploma in 1980 en vervolgens verrichtte hij gedurende enkele jaren dierexperi-menteel farmacologisch onderzoek op cardiovasculair terrein aan het Rudolf Magnus Instituut te Utrecht. Hij was enige jaren werkzaam als arts-assistent interne geneeskunde in het Academisch Ziekenhuis Utrecht. Vanaf 1985 tot begin 2004 was hij werkzaam bij NV Organon en verantwoordelijk voor de klinische ontwikkeling van nieuwe psychotrope stoffen. Van 1989 tot 2006 was hij tevens deeltijd-hoogleraar klinische farmacologie aan de Faculteit Geneeskunde van de Universiteit Utrecht. Hij is lid van een aantal Nederlandse en internationale wetenschappelijke verenigingen. Hij was lid van de Gezondheidsraad alsmede van de redactie van het Pharmaceutisch Weekblad en publiceerde artikelen, rapporten en boeken op het gebied van klinische farmacologie en farmacotherapie. Thans is hij adviseur van enkele farmaceutische bedrijven (Prosensa, Medir, Dynacorts) en betrokken bij nascholingscursussen voor apothekers.
Doelstellingen van dit nascholingsprogramma
Na afloop van dit nascholingsprogramma:
- hebt u inzicht in de verschillende soorten supraventriculaire ritmestoornissen in het bijzonder atriumfibrilleren;
- bent u op de hoogte van de huidige behandeling van atriumfibrilleren en de problemen die zich daarbij kunnen voordoen;
- kent u de huidige stand van zaken bij de preventie van trombose en embolie na knie- of heupvervangende operatie en de behandeling van acute trombose;
- weet u welke de nieuwe antitrombotica zijn en kent u hun werkingsmechanisme;
- bent u op de hoogte van de resultaten van de klinische onderzoeken naar de nieuwe antitrombotica;
- kunt u de plaats benoemen van de nieuwe antitrombotica ten opzichte van de andere middelen die bij atriumfibrilleren worden toegepast.